Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet studiefinanciering 2000

 

Artikel 3.9 Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage
1
Maatstaf voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage is het toetsingsinkomen van de afzonderlijke ouders van de studerende in het peiljaar.
2
[Vervallen.]
3
Op het toetsingsinkomen in het peiljaar wordt in mindering gebracht de vrije voet. Deze voet is naar de maatstaf van 2008 gelijk aan € 15 928,16. Indien een van de ouders is overleden, geldt voor de andere ouder een dubbele vrije voet. Indien een studerende die niet geadopteerd is en die als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, blijkens die basisadministratie slechts één ouder heeft of artikel 3.14 toepassing heeft gevonden, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing. Indien voor een ouder voor de inkomstenbelasting - naast de algemene heffingskorting - de alleenstaande-ouderkorting of de aanvullende alleenstaande-ouderkorting van toepassing is, en voor hem geen dubbele vrije voet geldt, geldt voor hem in afwijking van de tweede volzin een vrije voet die naar de maatstaf van 2008 gelijk is aan € 20 199,42.
4
Het bruto kortingsbedrag op jaarbasis is 26% van het verschil tussen het toetsingsinkomen in het peiljaar en de vrije voet in het toekenningsjaar.
5
Op het bruto kortingsbedrag, bedoeld in het vierde lid, worden in mindering gebracht:
a
de ingevolge hoofdstuk 6 vastgestelde termijnen over een jaar of, indien dit minder is, de berekende draagkracht indien de ouder tevens debiteur is, en
b
€ 363 voor ieder kind dat in het studiejaar dat aanvangt in het jaar voorafgaand aan het studiefinancieringstijdvak, onder de werking van de hoofdstukken 3 of 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten valt.
6
[Vervallen.]
7
Het bedrag dat na de toepassing van het vijfde lid resteert, is de berekeningsgrondslag voor een ouder van de veronderstelde ouderlijke bijdrage op jaarbasis.
8
Indien een kind waarvoor de aftrek, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, heeft plaatsgevonden, onder de werking van deze wet gaat vallen, wordt met ingang van het tijdstip waarop dit kind onder de werking van deze wet gaat vallen, de veronderstelde ouderlijke bijdrage, bedoeld in het zevende lid, opnieuw berekend.
9
De berekeningsgrondslag voor een ouder van de veronderstelde ouderlijke bijdrage op maandbasis is de bijdrage, bedoeld in het zevende lid, gedeeld door 12.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN BC8280, Hoger beroep, 0700142
    Rechtsoort
    Civiel overig
    Datum uitspraak
    25-03-2008
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Hoger beroep
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Gerechtshof Arnhem
    Het Prepensioenfonds heeft betoogd dat ingevolge de verplichtstelling het fonds de bevoegdheid heeft gekregen om iedere premievordering, ongeacht het ontstaanstijdstip van die vordering, bij wege van dwangbevel in te vorderen, omdat de verplichtstelling moet worden aangemerkt als een daad van materiële wetgeving die directe werking heeft...
  • LJN BG5735, Hoger beroep, AWB 08/1
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    25-11-2008
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Hoger beroep
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    College van Beroep voor het bedrijfsleven
    Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
  •